Deel 1 van de serie Nutriënten; Thema pH, EC en neerslag
De EC (electrical conductivity) is een maat voor de concentratie aan ionen (zouten) in water, bodem,- en substraatvocht. Hoe meer ionen er in het water opgelost zijn, des te hoger de EC.
Bij een analyse van het water of substraat, wordt duidelijk dat de gemeten EC niet alleen door voedingselementen maar ook door ballastzouten (chloride en natrium) wordt bepaald. Om een goede vergelijking met de streefwaarde te kunnen maken zal de gemeten EC daarom eerst omgerekend moeten worden naar de EC (v), de zogenaamde voedings-EC. De EC (v) wordt verkregen door de gemeten EC te verminderen met 0,1 x de hoogste waarde van natrium of chloride, of standaard met natrium in het geval er chloride wordt gebruikt als meststof. De EC(v) kan vervolgens gebruikt worden om de gemeten gehaltes aan voedingselementen om te rekenen naar de streef EC aangegeven als EC(c).
De EC is niet alleen een controle instrument voor de bemesting, maar kan ook gebruikt worden als stuurmiddel voor gewasgroei. Door een hoge EC rond de wortel kun je het gewas generatief sturen, je verhoogt daarmee namelijk de osmotische waarde in het wortelmilieu, waardoor de plant minder makkelijk water kan opnemen zodat de strekking van de cellen (vegetatieve groei) geremd wordt. Een lage EC daarentegen vergemakkelijkt de wateropname en kan met name bij weinig verdamping tot meer worteldruk leiden. Tegelijkertijd geef je met een lage EC minder voedingselementen, waardoor er eerder een voedingsgebrek kan ontstaan.
De EC in het substraat wordt niet alleen bepaald door de instellingen op de bemestingsunit, ook de groeisnelheid en daarmee de opname van het gewas speelt een belangrijke rol. Omdat in de zomer de plant in verhouding steeds meer water gaat opnemen ten opzichte van voedingselementen, wordt er in deze periode vaak gebruik gemaakt van een lichtverlaging op de EC, om te voorkomen dat de EC gaat oplopen. Wat vaak vergeten wordt is dat de EC ook invloed heeft op de opname van individuele elementen. Zo wordt bij een hoge EC kalium beter opgenomen en calcium juist slechter. Dit heeft te maken met toename van competitie (antagonisme) in opname tussen kalium en calcium bij een hogere concentratie, maar ook omdat de calciumopname in tegenstelling tot kalium, afhankelijk is van de wateropname door de plant en deze wordt bij een hoge EC juist geremd.
De pH is een schaal om de zuurgraad aan te geven en bepaalt in belangrijke mate de oplosbaarheid van de voedingselementen. Een te 
hoge pH kan indirect de gewasgroei remmen doordat voedingselementen minder makkelijk worden opgenomen, terwijl een te lage pH problemen kan geven met de wortelkwaliteit. Fosfaat en spoorelementen raken uit oplossing bij een hoge pH of kunnen neerslaan met andere elementen. Magnesium spoelt bij een lage pH sneller uit, waardoor er eerder een tekort ontstaat. Voor elk van de voedingselementen geldt een specifieke pH range waarbinnen de oplosbaarheid optimaal is, gemiddeld voor alle elementen ligt deze tussen 5,5-6,5.

Normec Groen Agro Control voert met regelmaat analyses uit op verstopte druppelaars, waarbij de elementen ijzer, fosfaat, zink en calcium vaak worden gevonden. ‘’Onderzoek op vervuiling’’ is gecombineerd met organische vervuiling zodat duidelijk wordt wat het meeste aanwezig is.
De pH kan gestuurd worden met de bemestingsunit, vaak via een aparte pH regeling. Hiermee kan in ieder geval voorkomen worden dat voedingselementen in de druppelslangen neerslaan. Wanneer de pH met veel zuur moet worden gecorrigeerd bij de unit is het aan te raden om vooraf het water al wat aan te zuren. Hierdoor is de sturing bij de unit stabieler.
In het wortelmilieu speelt de pH van het voedingswater een beperkte invloed, de plant zelf bepaalt namelijk voor een belangrijk deel de pH rond de wortels. Bij opname van kationen (K+, Ca2+, Mg2+, etc) wordt door de wortels zuur ionen (H+) uitgescheiden waardoor de pH daalt, terwijl bij de opname van anionen (NO3–, PO4–, SO42-) H+ wordt opgenomen zodat er in het wortelmilieu bicarbonaat wordt gevormd en de pH stijgt. De balans tussen de opname van kationen en anionen bepaalt daarmee de pH in het substraat. Deze balans is niet altijd gelijk, maar kan worden beïnvloed door de groeifase en groeisnelheid van het gewas. Meer nitraatopname bij snelle groei resulteert in een hogere pH en een sterk generatieve ontwikkeling waarbij meer kalium wordt opgenomen geeft een lagere pH. Tenslotte kan ook bicarbonaat in het uitgangswater ertoe leiden dat de pH in het substraat oploopt. Een beetje bicarbonaat (tot 0,5 mmol/l) in het druppelwater zorgt er wel weer voor dat de pH stabieler blijft en niet onder invloed van microbiologische processen in de nacht weg kan zakken. Ons laboratorium rapporteert het gehalte bicarbonaat op basis van de totale zuur bufferende werking van het water. Hierbij wordt er niet alleen gekeken naar de bufferwerking van bicarbonaat, maar ook naar die van andere elementen, zoals fosfaat. Hierdoor ontstaat er een betrouwbaarder beeld over wat de invloed van het bicarbonaat op de pH is en hoeveel zuur er exact nodig is om de pH te verlagen naar het gewenste niveau.